Wim Dhaese
Roerloos zak je in elkaar, bedolven onder bladeren, beukennootjes en helikoptertjes van essen. Natuurlijk zijn er ook kastanjes, wild en tam, maar je kunt mijn gedachten lezen. Het heeft geregend. Een tractor buldert door de smalle straat en jij staart me half verzopen aan vanop je bleke foto. Die bril, hoe is het mogelijk? Een barst loopt over het email. Ik blijf nog even.
De zon breekt door en ontbolstert diverse vormen herfst. Geel, rood en bruin lees je, en de geur van humus in het bos. Vlak voor onze voeten vallen sterren stuk. Een koude wind slaat zachtjes om mij heen. We groeien ondergronds, als melkwitte slijmzwammen, op zoek naar een arm, een been, lege schedels misschien, een houvast in dit onzalig paradijs. Je ploegt me bloot.
Ik blijf nog even, ik heb een warme jas en handschoenen, een rechtopstaande kraag voor mocht je wat ontvouwen. Je fluistert als vallende bladeren, met zangerige noten en paddenstoelen rond de tafel. Ik jank en dans heksenkringen in extase, veeg met bezems door het zwerk. Mijn lijf plooi ik als wandelende takken, maar toverspreuken werken niet. Ik ploeg je om.
Wat blijft, na al die jaren? Verwrongen dromen, brandende ramen, vervlogen idealen, zeker. Beenderen, niet te vergeten. Je gepolijste steen als een rotte tand en dat portret met een barst over je slaap. Maar ook: onze gesprekken, je glimlach, stilte van jouw kant. Vogels tsjilpen. Jij ziet alles helder nu en die tractor werkt op mijn zenuwen. Ik blijf nog even.